Angélique (boek 10) en de grote verleiding

Angélique en de grote verleiding

 Terwijl ik aan het lezen was in het Frans en Engels (Amerikaans) kwam ik erachter dat er verschillen zijn in de vertaling. Hieronder heb ik de tekst van mijn eigen boek en daarna een stuk overgetypt uit mijn Amerikaanse boek. Er zijn verschillen die ik in drukke letters zal vermelden.

  (uit mijn boek Zuid-Hollandse Uitgeverij Nederlandse bewerking van Puck Doyer)

blz 252:

Waar moest ze heen? De gedachte in het dorp een bekende tegen te komen was haar onverdraaglijk. Ze kon zich beter terugtrekken, ergens, het deed er niet toe waar, in het bos. Daar was ze tenminste alleen.

Ze vond het pad tussen de bomen, dat ze vroeger zo dikwijls had gevolgd op zoek naar geneeskrachtige kruiden, zonder moeite terug. God-zij-dank… hier was ze met zichzelf alleen. Even flitste haar een gedachte door het hoofd: Colin! De warmte die hij had uitgestraald. Zijn tedere gebaren, zijn liefkozingen…

Hier klopt niets van: waarom zou Angélique in het bos gaan, als ze weet dat er Indianen rondom de nederzetting wonen!

 

Bantam uitgave 1971

The Temptation of Angélique

Chapter 56

She lurched and staggered on, bumping into corners and unfamiliar pieces of furniture in the semi-darkness of a room fitfully lit by the pale light of the moon as it came out between clouds. Her desire to hide, to vanish for ever had sent Angélique deep into the heart of the wooden fortress, and rather than face the gusty wind outside and the busy life of the village, of the terrible refuge from hostile creatures, the instinct of a wounded beast that seeks out its burrow in order to die there had borne her through corridors and stairways to the door of this huge, private room, and without recognizing it, she knew that this was ‘their’ room, the one in which they had made love the previous year, the one in which she had dreamed of finding herself alone with him again.

 

Bovenstaande vertaald in Nederlands: Zoals het ook had moeten zijn vertaald!

Hoofdstuk 56

Ze slingerde en strompelde verder, botste tegen hoeken en onbekende meubels in de halfduister van een kamer die mooi verlicht werd door het bleke licht van de maan dat tussen de wolken uitkwam. Haar verlangen om zich te verbergen, om voor altijd te verdwijnen, had Angélique diep in het hart van het houten fort gestuurd, en in plaats van de windvlaag buiten en het drukke leven van het dorp onder ogen te zien, van het verschrikkelijke toevluchtsoord voor vijandige wezens, het instinct van een gewonde beest dat zijn hol opzoekt om daar te sterven, had haar door gangen en trappen naar de deur van deze enorme privékamer gedragen en zonder het te weten, wist ze dat dit ‘hun’ kamer was, die waarin ze hadden gemaakt hou van het voorgaande jaar, het jaar waarin ze had gedroomd om weer alleen met hem te zijn.

Ze tastte rond, struikelde tegen scherpe hoeken, en kwam uiteindelijk tot stilstand in het midden van de kamer, waar ze, te midden van de helse chaos die haar had verpletterd, het eerste geluid waarneembaar voor haar werd – ze vermengde geluid van twee ademende mensen, een geluid dat haar omvatte en dat, besefte ze pas na een moment van angst, niets anders was dan de echo van haar eigen krampachtige ademhaling en het geluid van de golven buiten, kloppend op de rotsachtige uitloper onder het fort. Ze was alleen. De angst die alle andere gewaarwordingen even had overspoeld, liet haar nu alleen maar vervangen door de verpletterende zekerheid van een onherstelbare catastrofe. De ene helft van haar hoofd voelde enorm aan, omdat ze een vormloze uitbarsting had gekregen zoals de knobbeltjes die je op pompoenen ziet, die aan één kant pijn leken uit te stralen alsof de zwelling van gloeiend heet ijzer was. Ze stak behoedzaam haar hand uit en stuitte op een gebied van vlees zonder gevoel. Er was in feite geen zwelling, maar alleen het aanraken van haar vingers veroorzaakte een vreselijke pijnscheut. In dezelfde flits kwam alles met meedogenloze helderheid bij haar terug. Colin! … Zijn armen om haar heen, zijn handen die haar lichaam verkennen, zijn lippen die op haar mond kwam in een kus die maar doorging … De man die zich buiten verstopt heeft dit alles gezien bij het licht van de kaars … En nu wist Joffrey … en beschuldigde haar van het ergste. Hoe kon ze hem laten begrijpen, hoe kon ze hem dingen uitleggen, hoe kon ze hem zover krijgen dat te accepteren? … Waar ze de naam Colin noemde, zou hij haar vermoorden. Hij had haar die avond al eens bijna vermoord. Ze had dit in de diepte van haar versteende vlees gevoeld en was niet in staat om te reageren, niet in staat om de geringste beweging te maken om zichzelf te verdedigen. Hij had de kracht haar uit te roeien, haar tot niets te reduceren. Voor HAAR was HIJ alles.

Zo bleef ze nu in het donker, schaars ademend, de angst dat ze niet alleen de vreselijke fysieke pijn zou ontwaken, maar ook flarden van het vreselijke visioen dat ze had gehad – Joffrey! Joffrey! Zijn vreselijke gezicht en de glinstering van zijn wambuis waarin, wanneer hij bewoog, iemand een glimp opvang de van de ivoorkleurige satijnen plooien van die scharlaken voering, alsof ze een eindeloze stroom bloeddruppels had gezien, het vergieten van tranen van bloed. Het bloed stroomde nu over haar gezicht. Haar vingers waren ermee besmeurd en toen ze met haar tong over haar verdoofde lippen streek, proefden ze zout. Ze proefde het bloed met een soort ongelovige stupor. Hij had haar geslagen! … Hij had haar geslagen en ze verdiende het! Een bodemloze kloof was onder hun voeten geopend.. .. Ze bleef daar met gespannen zintuigen in de duisternis en beefde in elk ledemaat bij de gedachte aan deze gapende kloof, toen weer angst in haar opkwam en duizend demonen leken uit de afgrond op te stijgen en met glinsterende ogen naar haar toe te kruipen, grinniken … Het gebeurde allemaal te snel, net toen ze echt was gaan geloven dat hun tijd doorgebracht in Wapassou de banden tussen hen permanent had vernieuwd en dat hun liefde onaantastbaar en onverwoestbaar was. Het was als een orkaan gekomen, als een aardbeving, maar het was heimelijk en verraderlijk gekomen. Een door de hel voortgebracht beest, wiens wrede ogen ze niet had opgemerkt, was naar hen toe gegleden en had zijn aanval ingezet. Ze was gevangen in een val – ze hadden allebei – een val waarvan ze de exacte aard en werking niet begreep, maar wiens kaken ze nu voelde, begonnen haar onverbiddelijk te verpletteren. De aanpak was zo listig geweest dat ze Joffrey bij de eerste klap diep in haar hart had geraakt … ‘Joffrey! Joffrey! Kom alsjeblieft! … laat me niet alleen! Ik ben bang! De kamer krioelde van de gevaarlijke schaduwen toen ze de onoverkomelijke barrières begon te meten die tussen hem en haar, haar geliefde echtgenoot die ze dodelijk had gekwetst, was opgekomen. Een hand greep naar haar keel, verstikte haar half, stikte, haar snel zinkende bewustzijn, totdat het gecombineerde effect van pijn en een verpletterend zicht op alles wat ze had verloren, haar verdriet bij beiden uitbarstte in kinderlijke snikken van wanhoop … ‘Als hij houdt niet meer van mij .. Als hij niet meer van mij houdt … wat zal er van mij worden?

(einde hoofdstuk 56) 

En wat doet Jeoffrey: blz 321 uit The Temptation of Angélique.

Where was she? “Angélique! Angélique!… My love! He went back into the fort and sprang silently up the wooden staircase. He could hear her through the door, sobbing. And he stood there, consumed anew by a wild flame, his body tensed until it ached with the torment of temptation. He wanted to push open the door. to go in, fo find himself alone with her, to bend over her, to grasp her, to clutch her to his heart, and to forget, to forget in the joy of their movements, their carasses, the murmur of their voices, of their intermingled breaths, of their kisses, and passionate whispered words “My love! My love! It doesn’t matter! I love you” To forget, to forget it all…

einde blz 322

En wat doet Jeoffrey:  blz  321 uit The Temptation of  Angélique.

Waar was ze? “Angélique! Angélique!… Mijn liefde! Hij ging terug in het fort en liep zwijgend de houten trap op. Hij kon haar door de deur horen snikken. En hij stond daar, opnieuw verteerd door een wilde vlam, zijn lichaam gespannen totdat het pijn deed met de kwelling van verleiding. Hij wilde de deur openduwen. om naar binnen te gaan, zich alleen met haar te vinden, om over haar te buigen, om haar te grijpen, om haar aan zijn hart vast te houden, en om te vergeten, om in de vreugde van hun bewegingen, hun liefkozingen, het geruis van hun stemmen, van hun vermengde ademhalingen, van hun kussen, en hartstochtelijke gefluisterde woorden te vergeten “Mijn liefde! Schat! Het maakt niet uit! Ik hou van je” Om te vergeten, om het allemaal te vergeten …

Hij kwam weer tot zichzelf in de benedenkamer, waar de was in de fakkels tot in de puntjes was afgebrand, leunend met zijn voorhoofd tegen het raam waardoor het bleke licht van de dageraad zou schijnen. Nee, Angélique zou niet de oorzaak zijn van zijn ondergang, hij zou niet de slaaf van een onwaardige vrouw worden. Nee, nooit! Waarom huilde ze om daar luid te staan? Had ze niet geweten wat ze deed toen ze een andere man, de vreemdeling, de liefde met haar liet bedrijven? Zij, die hij had gedacht van zo hoog! Had ze niet geweten wat ze aan het vernietigen was… Nee, dat had ze niet. Ze had niet geweten… Ze was een vrouw, een onverantwoordelijke vrouw, net als de rest! De willen alles hebben, en ze vernietigen alles! ‘Ik had haar nooit moeten vergeven… Ze zijn allemaal hetzelfde … Allemaal hetzelfde.’ Bij vloed zou hij met zijn schepen de zee op gaan, hij zou Gouden Baard vinden, zelfs als hij hem naar het Caribisch gebied moest achtervolgen… en want hij doodde hem met zijn eigen handen hij zou rukken uit dat onbekende en haatte gezicht de sluier van het verleden. Hij wilde weten wat voor man Angélique het gezicht van een minnares had laten zien. “Oh! Kon ik haar maar uit mijn hart plukken. Ik zal dat doen als het moet.’ Zo’n prachtig wezen!… De Gouldsboro  had haar jurken uit Frankrijk meegenomen! Hij liep naar een kist aan het einde van de kamer en opende het deksel. Hij pakte gedrenkt zijde en de heerlijkheden van kant, terwijl zijn vingers ging mechanisch over de jurk, het gladmaken van de zware plooien van rokken en lijfje in de vorm die ze zouden hebben aangenomen als er gedragen zou worden door het lichaam van een vrouw. ‘Hoe mooi zou ze hebben gekeken in deze! Dat zilveren jurk met de roze tint gedrapeerd over haar vorstelijke schouders! Ik zou haar hebben genomen om Quebec met mij … en zij zou de harten van allen gewonnen hebben…’ Zijn vuisten gebalde op deze schaduw van vrouwelijkheid die leek te worden geconfronteerd en instorten aflopend onder zijn greep. In een ongecontroleerd gebaar tilde hij het verfrommelde spul in zijn gezicht en stond daar lange tijd, alsof hij verdwaald en ver weg was, nostalgisch ademend in de delicate parfum van bloemen en vrouwelijkheid die voortkwam uit de weelderige opsmuk.

Door de ochtendmist kwamen er figuren op hem afrennen. ‘Mijn heer! God is bij ons. Het vervloekte schip van  Gouden Baard is niet ver weg… Hij is net gezien in de archipel.’

einde blz. 322

.